Thursday, March 19, 2009

Cursus Nederlands taal leren voor beginners en buitenlanders

3.7 Saturday at the van Dam's
ZATERDAG BIJ DE VAN DAMS

Meneer Van Dam werkt in een kantoor. Zijn kantoor is in de stad. Vandaag werkt hij niet: het is zaterdag. Gisteren heeft hij wel gewerkt. Mevrouw Van Dam werkt niet buitenshuis. Ze is vanmorgen naar de winkel geweest. De kinderen zijn vandaag niet naar school geweest. Hannie is met haar moeder naar de winkel geweest. Zij heeft ook getekend. Zij houdt van tekenen. Zij heeft vanmorgen een mooi huis getekend. Wim houdt van fietsen. Hij heeft verleden jaar duizenden kilometers gefietst. Eerst is hij naar Belgie en Duitsland gefietst. Toen is hij naar Frankrijk en Zwitserland gefietst. Henk houdt niet van fietsen. Hij houdt van muziek. Hij speelt piano. Hij oefent elke dag. Hij heeft vanmorgen twee en een half uur geoefend. Moeder houdt niet zo veel van huiswerk. Zij houdt van koken. Zij kookt heerlijk. Gisteren heeft zij groente en aard- appelen gekookt. Het smaakte heerlijk.

Mr. van Dam works in an office. His office is in the city. He is not working today: it is Saturday. Yesterday he worked. Mrs. van Dam doesn’t work outside the house. She was at the shop this morning. The children were not at school today. Hannie was at the shop with her mother. She also drew. She likes to draw. She drew a pretty house this morning. Wim likes cycling. He cycled thousands of kilometers last year. First he cycled to Belgium and Germany. Then he cycled to France and Switzerland. Henk doesn’t like cycling. He likes music. He plays piano. He practices every day. He practiced for two and a half hours this morning. Mother doesn’t like housework so much. She likes to cook. She cooks deliciously. Yesterday she cooked vegetables and potatoes. It tasted delicious.



Exercise 38. Vertaal de bovenstaande zinnen.

1


Meneer van Dam werkt in een kantoor.


Mr. van Dam works in an office.

2


Zijn kantoor is in de stad.


His office is in the city.

3


Nee, hij heeft vandaag niet gewerkt.


No, he didn’t work today.

4


Ja, hij heeft gisteren gewerkt.


Yes, he worked yesterday.

5


Vandaag is Mevrouw van Dam naar de winkel geweest.


Today Mrs. van Dam was at the shop.

6


Ja, zij heeft gewinkeld.


Yes, she went shopping.

7


Ja, Hannie heeft ook gewinkeld.


Yes, Hannie also went shopping.

8


Nee, Wim heeft niet gewinkeld.


No, Wim did not go shopping.

9


Verleden jaar heeft Wim duizenden kilometers gefietst.


Last year Wim cycled thousands of kilometres.

10


Vanmorgen heeft Henk op de piano geoefend.


Henk practiced the piano this morning.

Exercise 39. Beantwoord de vragen:

1. Waar werkt meneer Van Dam?
2. Waar is zijn kantoor?
3. Heeft meneer Van Dam vandaag gewerkt?
4. Heeft hij gisteren gewerkt?
5. Wat heeft mevrouw Van Dam vanmorgen gedaan?
6. Heeft ze gewinkeld?
7. Heeft Hannie ook gewinkeld?
8. Heeft Wim ook gewinkeld?
9. Wat heeft Wim verleden jaar gedaan?
10. Wat heeft Henk vanmorgen gedaan?

1. Werk jij in een kantoor?
2. Heb je vanmorgen gestudeerd?
3. Heb je gisteren gewerkt?
4. Houd je van fietsen?
5. Houd je van muziek?
6. Houd je van winkelen?
7. Heb je gisteravond gewinkeld?
8. Heb je zaterdag gewinkeld?
9. Houd je van koken?
10. Heb je gisteren gekookt?

No comments:

Post a Comment